Marco Polo: grote ontdekker of grote fantast?
Tekst: Berry Overvelde
Uit: KIJK Geschiedenis
In 2024 is het 700 jaar geleden dat Marco Polo overleed, volgens velen de grootste ontdekkingsreiziger aller tijden. Maar er zijn ook mensen die hem vooral een fantast vinden, volgens hen klopt er bar weinig van zijn verhalen. Hoe betrouwbaar is Polo’s reisverslag?
Dag in, dag uit reizen twee Italianen de wereld rond. Ze vertrekken vanuit de drukke handelsstad Venetië, gaan via Griekenland en Turkije naar Perzië en vanaf daar steeds verder oostwaarts. Over de zijderoute, via Afghanistan, om uiteindelijk aan te komen in het Chinese Xanadu, de zomerresidentie van de Mongoolse heerser Koeblai Khan die daar op dat moment de scepter zwaait. In het Mongoolse Rijk blijven ze een tijd hangen, tot ze uiteindelijk over zee terug naar het Westen varen. En dat allemaal zonder hun gevangeniscel in Genua te verlaten.
Over kannibalen en eenhoorns
De Italianen reizen in hun hoofd en herbeleven zo de avonturen die de ene helft van het duo, Marco Polo, in de decennia ervoor beleefd zou hebben. De andere man, ridderromanschrijver Rustichello van Pisa, noteert het allemaal. De twee zijn bij toeval in dezelfde gevangenis beland. Polo werd in 1297 krijgsgevangene toen hij namens Venetië deelnam aan een slag tegen ‘eeuwige vijand’ Genua. Rustichello was eerder al in het cachot geworpen.
Polo vertelt hem onder meer over de jarenlange tocht van zijn vader Niccolò en zijn oom Maffeo, twee handelsreizigers, naar het rijk van Koeblai Khan. Marco was op dat moment nog een klein kind, thuis in Venetië. Vader en oom ontwikkelden een goede band met de Mongoolse heerser, waarna deze hen benoemde tot zijn ambassadeurs. Koeblai gaf hen brieven mee voor de paus, en vroeg om olie uit de Heilig Grafkerk in Jeruzalem, waar Jezus volgens de overlevering gekruisigd, begraven en opgestaan zou zijn.
Tegen de tijd dat Niccolò en Maffeo terugkeerden in Venetië was Marco ongeveer 15 jaar oud en drie jaar later mocht hij met zijn vader, oom, én de gevraagde olie mee op een nieuwe reis naar Mongolië. Ze zouden 24 jaar wegblijven, waarvan er zeventien werden doorgebracht in Koeblais rijk. Over die avontuurlijke jaren dist Marco Polo in de gevangenis dus de ene na de ongelooflijke anekdote op. Over veldslagen tussen legers die groter zijn dan Europeanen zich kunnen voorstellen, oorden die zó rijk zijn dat je er gouden daken ziet, opmerkelijke seksuele gewoonten van verre volken (zoals vrouwen die het met meerdere mannen doen), maar ook eilanden waar kannibalen wonen, eenhoorns … En Rustichello maar meepennen.
In 1299 komt Polo vrij. Zijn manuscript neemt hij mee naar huis, naar Venetië. Het verschijnt al vrij snel hierna en wordt een groot succes. Begrijpelijk, want geen Europeaan had het exotische Azië ooit zo uitgebreid en met zoveel fantastische details beschreven als hij. Tot op de dag van vandaag wordt Polo dan ook gezien als een van de grootste ontdekkingsreizigers ooit.
Waren Polo’s verhalen te mooi om waar te zijn?
Toch waren er ook tijdens zijn leven al mensen die hem als een fantast zagen. Behalve de al genoemde sterke verhalen (eenhoorns, echt?), beweert hij bijvoorbeeld ook dat ze in Azië vuur maken met zwarte stenen, “die ze uit aders in de bergen houwen en die branden als schors en hout en langer blijven gloeien dan hout”, dat er een streek in het noorden is die Duisternis wordt genoemd (“en die naam draagt het gebied terecht, want het is er voortdurend donker: hier verschijnt nooit de zon”), en ga zo maar door. Het is allemaal te veel, te onwaarschijnlijk, te mooi om waar te zijn – zeker voor mensen in de middeleeuwen, wier wereld een stuk kleiner is dan die van 21ste-eeuwers.
Maar die twijfel aan het relaas van de Venetiaan leeft nog steeds. “Is Marco Polo wel in China geweest?” Met die vraag gooide de Britse sinologe Frances Wood van de British Library in 1995 de knuppel in het hoenderhok. Polo’s verhaal staat “vol onnauwkeurigheden en ongerijmdheden”, schreef zij dat jaar in een boek. Hij was volgens haar niet verder gekomen dan de Zwarte Zee. Al die verhalen over het Verre Oosten had hij voor een deel uit de tweede of derde hand; van bijvoorbeeld Perzische reizigers die hij ontmoette. En voor een ander deel kwamen ze uit zijn duim en die van Rustichello. Hoe verklaar je anders dat Polo nooit melding maakte van de Chinese Muur, waarvan de bouw al voor het begin van onze jaartelling begon? En zo had Wood een lange lijst met argumenten.
Misschien wel haar belangrijkste kritiekpunt: de naam ‘Marco Polo’ duikt in niet één Chinees archief uit die tijd op. Op zijn zachtst gezegd vreemd als het gaat om een westerse man die er maar liefst zeventien jaar van zijn leven doorbracht. Iemand die zelfs gouverneur zou worden in de stad Yangzhou en later ook in Hangzhou. Dat er geen spoor van hem te vinden is in de archieven, beantwoordt volgens Wood de centrale vraag van haar boek met “neen, Marco Polo is niet in China geweest”.
Zijn ‘verslag’ is zo bezien geen betrouwbare historische bron. Daar komt bij dat boeken in die tijd nog met de hand werden overgeschreven. Doordat de kopiisten en vertalers vaak ‘iets van zichzelf’ aan die boeken toevoegden, kwam elk nieuw exemplaar van Marco Polo’s boek steeds iets verder af te staan van het origineel. Wat ook niet helpt, is dat het originele manuscript niet meer bestaat. Er zijn alleen nog maar kopieën en vertalingen die onderling dus flink verschillen. Verder geeft hij in zijn boek nauwelijks persoonlijke details prijs en over zijn leven ná zijn reizen weten we ook betrekkelijk weinig. Maar wel íets… en dat ‘iets’ bewijst volgens de meeste historici die zich met Polo bezighouden dat hij wel degelijk (of in elk geval overwegend) de waarheid sprak.
Dit is het begin van een artikel dat verschenen is in KIJK Geschiedenis 2/3 2024. Deze editie kun je hier nabestellen.